Kant: AA XI, Briefwechsel 1790 , Seite 188 |
|||||||
Zeile:
|
Text (Kant):
|
|
|
||||
01 | Licht te verkrygen, en het dan te genieten met Dankzegging. Behoeften | ||||||
02 | te kennen te geeven; om gelukkige Ophelderingen uittelokken, | ||||||
03 | oordeelde ik geoorloofd, te meer dewyl het onderstelt, dat anderen meer | ||||||
04 | doorzigt bezitten. Dit zy genoeg, om myne openhartige, vrymoedige | ||||||
05 | en waarheidzoekende critiques te bevryden van alle Verdenking | ||||||
06 | wegens gemelyke Partyzugt. Toen ik, Ao. 1757, de Beschouwing | ||||||
07 | der beste Waereld schreef, was ik een hoogagter der Wolfiaansche | ||||||
08 | Philos., en wenschte niets hartelyker, dan ( quam quod velut comparativus , | ||||||
09 | germanice als) dat de zwarigheden, door een meer geoefend | ||||||
10 | Denker, werden weggeruimd. De nevensgaande Vertaaling heb ik niet | ||||||
11 | nagezien; maar zend dezelve, om te doen zien, dat ik my vroegtydig | ||||||
12 | bemoeid heb met metaphysische Themata . Een Duitsch geleerde, | ||||||
13 | in't Stigtsche (Utrechtsche) woonende, en nog in leven, de Hr. I. | ||||||
14 | Petsch, schreef 'ez tegen. Doch, dewyl Hy niets inbragt, dan (auszer) | ||||||
15 | 't geen my van overlang bekend was, heb ik niet geantwoord; te | ||||||
16 | meer dewyl ik toen Predikant ben geworden, en nu 30 jaaren een | ||||||
17 | ampt heb waargenomen, 't welk, gevoegd by huislyke Bezigheden | ||||||
18 | en Bekommeringen, my van het schryven heeft te rug gehouden; zo | ||||||
19 | dat ik slegts (nur) kleine en weinige werkjes heb uitgegeeven. | ||||||
20 | Aangaande sommigen deezer zal ik kortelyk iets berigten. De | ||||||
21 | Evidentia etc. is opgesteld en verzonden Ao. 1762. Hierin zyn algemeene | ||||||
22 | bedenkingen over de metaphysica; byzonderlyk wordt daarin | ||||||
23 | aangeroerd en Sensus probab. of communis , als onderscheiden | ||||||
24 | van de Reden ( Ratio , speculat. Vernunft), dus een Vorm | ||||||
25 | van ons Verstand. dit is niet genoeg in 't licht gesteld. Het | ||||||
26 | laatste gedeelte deeser Dissertatie moest ik te rug gehouden hebben, | ||||||
27 | zynde Overzetting eener predigt over het motto. Toelner heeft die | ||||||
28 | Stoffe sedert breeder verbandeld. Te Leiden, Ao. 1766., is gedrukt | ||||||
29 | eene prysverhandeling, waarin ik de Leere aangaande de Sensus | ||||||
30 | moralis nader zoek te introduceren tot de kennis en beoordeeling | ||||||
31 | myner Landgenooten. daarin onderzoek ik de redeneringen over de | ||||||
32 | Indoles Dei , of de Moralitas in Deo , beschryvende de Sanctitas of | ||||||
33 | Justitia als Sensus moralis in Deo eminenter analogum . Van deese | ||||||
34 | Dissertatie heb ik geen Exemplaar over. Daarop volgde het argum. | ||||||
35 | a priori . In 1755 schreef ik eene dissert. inauguralis over dat onderwerp. | ||||||
36 | In 1756 zag ik myne dwaling, zynde misleid door het bekend | ||||||
37 | Sophisma van Cartesius, terwyl my subobscure iets anders voor den | ||||||
[ Seite 187 ] [ Seite 189 ] [ Inhaltsverzeichnis ] |